«Nederlands Theater is roekeloos»
Debuterend Festspiele-programmeur Oberender heeft een voorliefde voor spraakmakend theater van Nederlandse bodem. Het is volgens hem meer gericht op de makers…
Van onze medewerker Michaël Zeeman 22 augustus 2007
«Sentimenti», richting Johan Simons
Van alle genres die tijdens de Salzburger Festspiele aan bod komen – opera, orkestmuziek, kamermuziek, liederen, theater en een beetje literatuur – was in de editie van dit jaar theater het meest spraakmakend. Dat voorstellingen tijdens de Festspiele omstreden zijn is traditie; maar verguizers en bejubelaars stonden nu onverzoenlijk tegenover elkaar: men was geestdriftig vóór Luk Percevals Molière of op het agressieve af tegen, Quartett met Barbara Sukowa en Jeroen Willems was een onvergetelijke gebeurtenis, terwijl Ein Fest für Boris met Viviane De Muynck een ontgoocheling werd. Die waaier van theatervoorstellingen, die stuk voor stuk ideeën behelsden van hoe hedendaags theater zich kan manifesteren, waren het resultaat van het eerste jaar dat de Duitse theaterschrijver Thomas Oberender (41) onder de algehele verantwoordelijkheid van festivaldirecteur Jürgen Flimm als theaterprogrammeur van de Festspiele werkzaam was.
Oberender is afkomstig uit Thüringen (voormalige DDR) en was voordat hij zes jaar geleden in Bochum en vervolgens Zürich als dramaturg ging werken ‘freier Schriftsteller’: na een artistieke opleiding in West-Berlijn schreef hij zelf toneel.‘Het theater is voor mij telkens de ontmoeting met raadselachtige persoonlijkheden’, zegt Oberender als hem gevraagd wordt naar zijn artistieke credo. ‘Het is niet bedoeld om een motto in te vullen, maar om een intellectueel en artistiek avontuur aan te gaan dat ten slotte ook nog maatschappelijke betekenis krijgt. Dat laatste betekent niet dat voorstellingen moeten bijdragen aan een simplistische politisering, maar ons moeten helpen de waardigheid terug te brengen in onszelf, in ons leven. De kunst is bij je volle verstand de vraag te beantwoorden hoe je je gevoelsleven kunt beschermen tegen het geweld van alledag, het kapitalisme, het consumentisme, de media. ‘De oude kunstopvatting verdeelt de wereld, ook in het theater, in politiek en kritiek. Het theater is bedoeld om te ontkennen, tegen te spreken, negatieve uitspraken te doen. Dat interesseert mij niet. De nieuwe kunstopvatting stelt een alternatief voor, een ontwerp. En natuurlijk is dat niet abstract of programmatisch: het gaat over mensen, over concrete voorbeelden die mensen geven.
Een groot actrice als Viviane De Muynck vertel je niet welke boodschap zij door middel van haar rol moet uitdragen. Daar heeft zij namelijk zelf haar gedachten over. Een goede voorstelling transcendeert onze dagelijkse ervaringen en maakt ons deelgenoot van een zekere spiritualiteit.’Het is opmerkelijk hoeveel Nederlands-Vlaamse theatermakers in Oberenders programma blijken te passen. Dit jaar waren Luk Perceval, Jeroen Willems en Viviane De Muynck en Jan Fabre in Salzburg te zien. Wat fascineert hem zo aan het theater uit de Lage Landen? ‘Er is een groot verschil tussen het Vlaams-Nederlandse theater enerzijds en het Duitse anderzijds’, antwoordt Oberender. ‘Het Duitse theaterbestel is gericht op de instituties, dat van Nederland op de makers. Regisseurs als Jan Lauwers, Johan Simons en Luk Perceval zijn allemaal op een bepaald ogenblik buiten de vaste kaders van het theater gaan werken. Zij hebben eigen productiecollectieven gesticht, en de politiek heeft dat ook gedekt.
‘Daardoor hebben zich ongewone ensembles kunnen ontwikkelen. Dat zou in Duitsland nooit gekund hebben: de vaste gezelschappen zijn daar nooit toe in staat, zonder in een oerwoud van regels te belanden, regels van overuren, secundaire arbeidsvoorwaarden en wat dies meer zij.‘Er bestaan, in mijn ogen, twee soorten theater: het theater van de dag en het theater van de nacht. Dat laatste is dat van het klassieke Duitse stadsgezelschap, met een geschiedenis en vaststaande conventies. Maar regisseurs als Lauwers, Simons en Perceval hebben daar het theater van de dag tegenover gesteld, theater dat buiten alle conventies om te werk gaat. Zij werken met leken of met een tekst zonder dat er een schrijver aan te pas komt, hun kostuums zijn geen kostuums. Het heeft met het Nederlandse calvinisme te maken, die gewoonte van jullie om thuis de gordijnen open te laten. Men kan direct in de ziel van een Hollands huisgezin kijken – en zo is het ook met dat theater: de identiteit van de makers is tot inzet van de voorstellingen gemaakt. ‘Dat is radicaal én roekeloos: de spelers en de makers stellen zichzelf ten toon, alle bescherming is weggevallen. Maar het is ook de uiterste consequentie van het kapitalisme, jezelf tot inzet maken. Zij hebben het populaire tot hoge cultuur gemaakt door het op het toneel te zetten en zo de industriële, onofficiële volkscultuur weer tot drama gemaakt.’